Remco Campert
Toen Herman heel klein was, woonde hij in ’s-Gravenhage, waar op de Maliebaan de eau-de-cologne-drinksters zaten, die ’s avonds aanbelden en zijn moeder om Boldootflesjes vroegen. Ze zaten dicht bij de Hertenkamp, in het vredige groene gras, en onder de maanzwarte schaduwen van de huizen aan de Prinsessegracht.
Herinner je je nog? (1959)Remco Campert
De laatste tram reed langs, op weg naar de remise bij het Staatsspoor, twee gele, kreunende wagens, die rammelden over de rails en vonken uit de leidingen sloegen.
De oude vrouwen met de blauwe, krankzinnige gezichten, de jute vodden aan hun lijf en gescheurde, versleten pantoffels aan hun kromme, vuile voeten mummelden en gebaarden en de herten stonden stil, trillend op hun vier poten.
Uit een groene trommel met gouden biezen, die in de naar vochtige aarde geurende keukenkast van zijn grootmoeder stond, stal hij een handvol apenootjes. Dat was later, in een donker, vettig huis, waar netheid een verloren strijd voerde tegen de gammelheid en geldgebrek, ’s Middags kwam er een vriendje met wie hij zich in het rommelkamertje terugtrok. Er lag een oud karpet op de vloer, dat rook naar kattepis, een scherpe, boeiende geur.
![]() |
Het station Staatsspoor werd in 1870 gebouwd en in september 1973 weer gesloten. De foto werd in 1948 gemaakt. |
Ze speelden vliegtuigje in de avond met noodlandingen in vijandig gebied en beschoten worden en op één motor verder vliegen.‘Als je boven op de trap zat, wasje piloot, een paar treetjes eronder zat de boordschutter, die een wandelstok (uit de koperen paraplubak in de gang) van Her mans grootvader in zijn handen klemde. Ze vlogen traag door de avond met haperende motoren en van alle kanten bestookt door jagers. Onder hen schoven steden voorbij, die brandden als fakkels.
Toen hij een jaar of acht was, woonde hij bijna een jaar aan zee, dicht bij de stad.
![]() |
Een Duitse bunker in de Scheveningse duinen. |
Vlierstruiken met hun witte bloesem, konijnenholen, paarse viooltjes, het ruisen van de zee, niet, nooit, te vergeten en de bladstille vinger van de wind langs zijn huid.
Oude verzakte kazematten lagen er, de muren van binnen beschreven met doodskoppen van houtskool; het rook er naar menselijke urine en zelfs op de heetste dag in augustus - keizerlijke maand - was het er koel. In een hoek een oude, besmeurde krant, een uitgerekt preservatief.
![]() |
'De eau-de-cologne-drinksters zaten dicht bij de Hertenkamp, in het vredige groene gras'. Deze werd in februari 2021 genomen. |
Hij droeg sandalen, een korte broek en een lichtblauw hemd. Later in de middag zou hij met een vriendje palen stelen die ergens opgestapeld lagen en dienden om de afrastering langs de duinen te vernieuwen. Maar de opzichter stuurde zijn hond op hen af en ze vluchtten naar huis.
Hij vond een oude ketel, in de bodem zat een gat.
De najaarsstorm woedde en de zee kletste tegen het strand. De storm blies het zand door de straten van het dorp, tegelijk met oude kranten, gelezen brieven en wikkels van chocoladerepen.
![]() |
'Het hotel stond als een spookhuis aan het einde van de boulevard'. Het zwaar beschadigde Hotel Rauch na de oorlog, in 1946. |
Het hotel stond als een spookhuis aan het einde van de boulevard en beschutte een zielloze inhoud tegen een zeewind van zand en opgewonden jongenskreten. Ze reden op hun zilveren fietsen over het brede terras en een vriendje kletterde dwars door een ruit heen en fietste door tot hij buiten het dorp was, waar ze hem langs de kant van de weg vonden, bloedend over zijn hele gezicht. Ze brachten hem naar een dokter in een ander dorp en terwijl de dokter jodium op zijn gezicht smeerde, vluchtte Herman weg, het naar ether en medicijnen geurende huis uit, en reed terug naar zijn eigen huis, waar hij precies op tijd kwam om thee te drinken, thee met een koekje erbij,
![]() |
Het Huis aan de Boschkant aan de Prinsessegracht werd in 1640 ontworpen door de beroemde architect Pieter Post. De foto werd in 1936 gemaakt. |
Er waren geen sterren (met de maan verdronken in de zwarte zee van de lucht), maar vodden van wolken, die langs de hemel werden gesleurd.
In de ochtend was de hele wereld veranderd. De wind had er met zijn kale, koude vingers over gestreken en alles was anders geworden. Elke dag was de wereld anders, schoner.
Terug naar de stad.
Met zijn grootvader ging hij naar een park in de buurt en liet zijn zeilbootje op de vijver varen. Er waren eenden, die ze brood voerden.
![]() |
Met zijn grootvader ging hij naar een park in de buurt en liet zijn zeilbootje op de vijver varen. De Waterpartij in het Schevenings bos in 1910. |
Toen hij stierf, was hij nog niet oud. Herman bezocht hem een keer met zijn moeder. Hij lag in het zieken huis op de Zuidwal, mager en geel als een dode, die hij bijna was. Van zijn mannelijke schoonheid was niets meer over, niet eens de huls, niet eens het masker. Hij was als een huis, jarenlang ondermijnd door ongedierte, en op een dag in elkaar gestort. Geen van zijn kamers was meer bewoonbaar. Hij kon bijna niet meer praten. Er stonden tranen in zijn ogen. Van pijn of van verdriet? Herman durfde er niet over na te denken.
![]() |
De Mannenzaal in het Zuidwal ziekenhuis in 1912. |